Een les uit het evangelie van Marcus
Marcus wil het goede nieuws (want dat is de letterlijke betekenis van het woord ‘evangelie’) over Jezus Christus, de Zoon van God, vertellen. Zijn eerste zin is dan ook: “Het begin van het evangelie van Jezus Christus, Zoon van God.” Het evangelie van Marcus wordt gezien als het oudste evangelie en is geschreven voor de niet-Joden. Marcus legt vaak begrippen uit en laat op heel veel plekken duidelijk de link met de Joodse Bijbel (ons Oude Testament) zien.
Zo ook de vergelijking tussen Adam en Jezus. Over Adam wordt verteld in het boek Genesis, in het Hebreeuws beresjiet, het begin. Ook dat boek start met de woorden “(In) het begin……”. Over Jezus wordt verteld in het Nieuwe Testament.
Na Jezus’ doop, die al in het tiende vers door Marcus wordt beschreven, gaat Jezus naar de woestijn en wordt Hij daar enorm op de proef gesteld. Als we dat vergelijken met het begin van het boek Genesis, dan valt het volgende op. In Genesis wordt Adam op de proef gesteld. Eva wordt door satan verleid om de vrucht te eten van de boom van goed en kwaad en biedt ook Adam een stuk vrucht aan. Adam weet, net als Eva, dat God dat heeft verboden. Hij wordt dus op de proef gesteld. En zakt hiervoor volledig. Hij eet! Dat kost Adam en Eva hun plek in het paradijs. Weg toekomst, weg leven in een intieme relatie met God waarbij Adam en God ’s avonds in de avondkoelte samen even een ommetje maken. De eerste mens is faliekant tekortgeschoten.
Bij Jezus kan Marcus een heel ander verhaal vertellen. Bij de doop scheurt de hemel open. De Geest, dezelfde die boven de wateren zweefde in Genesis bij de schepping, daalt in de gedaante van een duif uit de hemel neer op Jezus. Direct daarna wordt Jezus op de proef gesteld op een veel ergere manier van Adam. Bij Adam was het eten van de vrucht ‘luxe’, want hij had meer dan genoeg te eten in het paradijs. Bij Jezus is eten na een lange periode van vasten iets wat bijna niet te weerstaan is. Marcus gaat niet in detail in op de beproeving, maar dat kunnen we lezen in andere evangeliën. Jezus weigert op het aanbod van satan in te gaan. Hoe groot de verleiding ook is. Als Jezus de proef heeft doorstaan, wordt Hij omringd door engelen en wilde dieren. Wezens uit de hemel en wezens uit de aarde. De engelen komen van God uit de hemel en in Genesis 2:19 lezen we dat God de wilde dieren schiep uit de aarde.
Adam en Jezus verschillen dus heel veel van elkaar. Zoveel als nacht en dag, donker en licht, kwetsbaar voor het kwaad en vatbaar voor het goede. Wij hebben ook beide kanten in ons. Als alles in ons leventje op rolletjes loopt, is het niet zo moeilijk om het goede te kiezen. Dan moeten we uitkijken dat we ons daar niet op laten voorstaan en trots worden. Het wordt pas echt serieus wanneer we op de proef worden gesteld. Dat kan een relatief simpele proef zijn, waarin we overgehaald worden om voor meer te gaan dan de bedoeling is. We kunnen ons verliezen in materialisme. Een nóg betere baan, een nóg grotere auto, een nóg groter huis, waarbij we al onze aandacht en tijd daarop richten en er geen ruimte meer overblijft voor God. God is verbannen naar de zijlijn. Al onze energie wordt opgeslokt door het aardse leven met de aardse vruchten. Er lijkt geen kwaad in te zitten, maar we verliezen onze intieme relatie met God op deze manier. Er is geen tijd meer om samen met God een ommetje te maken in de avondkoelte. God is er nog wel, maar speelt slechts een bijrol in ons leven.
Veel moeilijker wordt het nog als we met een beproeving te maken krijgen als we het al zo vreselijk moeilijk hebben. Als we uitgedroogd en uitgehongerd zijn. Als we zoveel tekort zijn gekomen, met zoveel verdriet zijn geconfronteerd, zo wanhopig ergens naar verlangen wat maar niet op ons pad komt. Als we echt wanhopig en kapot zijn. Als satan dan komt met een aanlokkelijk voorstel waarbij we God even moeten parkeren, is het immens moeilijk om stand te houden en niet in te gaan op de verleiding. Wat is het dan een bovennatuurlijke inspanning om niet toe te geven. God zal dan echt niet boos van ons weggaan. Dat deed Hij ook bij Adam niet. Maar die intieme relatie is kapot. Daarom is het voor ons als kerk zo enorm belangrijk om te zien door welke dalen onze medemensen gaan. We worden niet gevraagd door God om te oordelen. We worden gevraagd hen bij te staan, op te tillen, mee te huilen, vast te houden en wat er ook maar nodig is om hen de beproeving om God los te laten, te laten weerstaan.